Grillige Oppervlakten

Bureau Europa

Aan het einde van de 15e eeuw werd in Rome bij toeval de Domus Aurea ontdekt. De plek werd snel populair bij kunstenaars die afzakten in de ondergrondse gewelven om de rijke decoraties te bewonderen. Ze waanden zich in een bizarre droomwereld en waren zich er niet van bewust dat ze zich bevonden in het oorspronkelijk bovengrondse, megalomane paleis van de Romeinse keizer Nero. Omdat de ruimtes niet volledig waren uitgegraven, konden de plafonds van dichtbij worden bestudeerd. De (verwoestende) gaten waardoor de bezoekers zich naar beneden lieten zakken en de handtekeningen die ze achterlieten, zijn vandaag nog steeds zichtbaar.

Vooral het levendige kleurgebruik van de fresco’s en de ‘onnatuurlijke’ composities van het stucwerk vielen in de smaak bij de Renaissancekunstenaars. Het was dan weliswaar klassieke kunst, maar niet volgens de gangbare regels. In de decoraties worden illusies opgebouwd en tegelijkertijd doorbroken; het is onduidelijk wat toebehoort aan het tweedimensionale wandoppervlak of het driedimensionale beeld. De kaders die de beelden omlijsten constitueren een ambigue overgangszone waarin ornamenten worden verheven tot beelden en beelden gereduceerd tot ornamenten. De decoraties kregen de naam ‘grotesken’, vernoemd naar de grotachtige ruimte waarin ze waren gevonden.

Eén van de kunstenaars die zich al kruipend voortbewoog door de ondergrondse ruimtes was Raphael met zijn leerling Giovanni da Udine. Voor de ontwerpen voor de Vaticaanse loggia’s haalden zij niet alleen inspiratie uit de decoraties van de Domus, maar achterhaalden ook de samenstelling van het Romeinse stucwerk: een combinatie van travertijn en marmerpoeder. Het duizelingwekkende resultaat staat in schril contrast met de afgebeelde Bijbelse taferelen in de loggia’s.

Onder andere dankzij de reizende leerlingen van Raphael en de publicatie van talloze gravures, verspreiden de grotesken zich door (katholiek) Noord-Europa, om uiteindelijk aan het einde van de 18e eeuw uit te monden in de rocaille, het ambigue schelpvormige ornament van de rococostijl. Opvallend genoeg wijzen neoclassicistische kunstenaars en architecten de grotesk in diezelfde periode af ten faveure van een sobere, op constructie gebaseerde opbouw van de ruimte. Opvallend, omdat ze zich beroepen op nieuw opgegraven bronnen van diezelfde oudheid, zoals de interieurs uit Herculaneum en Pompeï.

In de neoklassieke interieurs is de groteske spanning verdwenen en zijn de ornamenten getransformeerd tot zelfstandige eilanden omringd door een zee van witruimte, op veilige afstand van de driedimensionale beelden. De grotesken die nog zichtbaar zijn, doorbreken de doorlopende lijsten in de ruimte niet meer en zijn daarmee onschadelijk gemaakt. Het zijn losse citaten die hun substantie hebben verloren. Een grootschalige wedergeboorte heeft de grotesk daarna nooit meer beleefd: zij is tegenovergesteld aan de logica van de moderne architectuur die is gebaseerd op massaproductie en standaardisatie.

Het is om deze reden dat de interieurs waarin de grotesk in al haar ambiguïteit verschijnt vandaag zoveel indruk op mij maken: ze zijn een contrapunt voor de moderne architectuur en maken daarmee een reflectie op de moderne ruimtebeleving mogelijk. Ze laten zien dat achter de hedendaagse, platgewalste gipswand een eeuwenlange strijd schuilgaat tussen constructie en oppervlakte, beeld en ornament, en fantastische en realistische voorstellingen. Wat nu nog resteert, is een wit vlak om (letterlijk en figuurlijk) onze eigen voorstellingen op te projecteren. Het feit dat de (hier summier samengevatte) strijd zich in de geschiedenis meerdere malen heeft herhaald, doet vermoeden dat ook de gipswand geen eeuwig leven beschoren is. De tentoonstelling Stucco Storico legt in ieder geval weer een belangstelling aan de dag in grillige oppervlakten.


All rights reserved.
This website is made with Jekyll, Terminal CSS, List.js, PDF.js and Magnific Popup.